488. Het glorieuze evangelie van de gezegende God “dat aan ons was toegewijd” (1 Timotheüs 1:11)
1 Timotheüs 2:6-7, Titus 1:3, Romeinen 15:16, 1 Corinthiërs 4:1, 2 Corinthiërs 5:18-19, 1 Corinthiërs 9:16, 1 Thessalonicenzen 2:4

God heeft ons toevertrouwd om het evangelie van glorie te prediken.(1 Timotheüs 1:11, 1 Timotheüs 2:6-7, Titus 1:3, Romeinen 15:16, 1 Corinthiërs 4:1, 2 Corinthiërs 5:18-19)

1 Timotheüs 1:11 Naar het Evangelie der heerlijkheid des zaligen Gods, dat mij toebetrouwd is.

1 Timotheüs 2:6 Die Zichzelven gegeven heeft tot een rantsoen voor allen, zijnde de getuigenis te zijner tijd; 7 Waartoe ik gesteld ben een prediker en apostel (ik zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet), een leraar der heidenen, in geloof en waarheid.

Titus 1:3 Namelijk Zijn Woord, door de prediking, die mij toebetrouwd is, naar het bevel van God, onze Zaligmaker; aan Titus, mijn oprechte zoon, naar het gemeen geloof:

Romeinen 15:16 Opdat ik een dienaar van Jezus Christus zij onder de heidenen, het Evangelie van God bedienende, opdat de offerande der heidenen aangenaam worde, geheiligd door den Heiligen Geest.

1 Corinthiërs 4:1 Alzo houde ons een ieder mens, als dienaars van Christus, en uitdelers der verborgenheden Gods.

2 Corinthiërs 5:18 En al deze dingen zijn uit God, Die ons met Zichzelven verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft. 19 Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende; en heeft het woord der verzoening in ons gelegd.

Als we dit evangelie niet prediken, hoewel we het weten, zullen we vervloekt worden.(1 Corinthiërs 9:16)

1 Corinthiërs 9:16 Want indien ik het Evangelie verkondige, het is mij geen roem; want de nood is mij opgelegd. En wee mij, indien ik het Evangelie niet verkondig!

We moeten niet de woorden prediken die mensen behagen, maar dat Jezus de Christus is.(2 Thessalonicenzen 2:4)

2 Thessalonicenzen 2:4 Die zich tegenstelt, en verheft boven al wat God genaamd, of als God geeerd wordt, alzo dat hij in den tempel Gods als een God zal zitten, zichzelven vertonende, dat hij God is.